N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Het is vlak na de massamoord op de inwoners van Banda door Jan Pieterszoon Coen in 1621 dat hij van de Heren Zeventien (het bestuur van de VOC) een berisping ontvangt. Het was allemaal wel erg wreed geweest, vooral het martelen en onthoofden van de inheemse bestuurders. Als ze echter vernemen dat de winst van de nootmuskaatoogst wel honderden keren meer heeft opgeleverd dan er aan investeringen is gedaan, stappen ze snel over hun bezwaren heen en belonen Coen met drieduizend gulden.
Over het Nederlandse koloniale verleden in Indonesië oordelen we sinds vorig jaar hard, en spreken we van „stelselmatig en wijdverbreid structureel extreem geweld” waar het om de handelingen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) gaat na 1945. Maar niet van oorlogsmisdrijven. Inmiddels demissionair premier Rutte legde in juni in een Tweede Kamerdebat in een omslachtig betoog uit dat hij die juridische kwalificatie niet van toepassing achtte, terwijl „sommige vormen van extreem geweld die in de periode 45-49 zijn gebruikt” toch, „als ze tegenwoordig worden gepleegd, onder het huidige recht” wel „als ‘oorlogsmisdrijven’ [zouden] worden aangemerkt”. Waarmee hij subtiel licht liet bestaan tussen de normen van toen en van nu.
Tijdens zijn excusesspeech over de Nederlandse slavernij maakte Rutte een vergelijkbaar punt: dat we slavernij veroordelen „levend in het hier en nu”. Daarop is in het parlement en daarbuiten wel wat kritiek gekomen, maar de vraag wordt niet gesteld wat die normen van toen dan wel inhielden: hoe algemeen verspreid en wie bepaalden ze eigenlijk?
Uitbuiting
De gelauwerde, maar in vergetelheid geraakte documentaire Moeder Dao uit 1995, van Vincent Monnikendam, toont de totale koloniale onderwerping van zowel de Indonesiërs als de Indonesische natuur met beelden gemaakt tussen 1912 en 1933. We zien ontbossing en gebruik van explosieven voor egalisering voor plantages. Zeer jonge kinderen controleren in de geulen op de plantages tabaksplanten, vrouwen stapelen de gedroogde bladeren op, mannen lopen in een tredmolen om ze te pletten. In lange rijen dragen ze balen naar de schepen. Schepen die naar het koloniale moederland vertrekken met de vrucht van hun aller arbeid.
De filmbeelden dienden als propagandamateriaal voor Nederland. Monnikendam maakte daaruit een selectie van anderhalf uur. De Indonesiërs worden gepresenteerd als getemde productiemiddelen. De weldoorvoede kolonialen in witte pakken zijn in beeld als opzichter. Ze lachen, amuseren zich en laten zich in groepjes rondvaren door enkele broodmagere roeiers.
Maar meer nog dan de hiërarchische verhoudingen legt deze stomme film het oog van de koloniale filmmaker bloot. Nederlanders waren ziende blind voor de menselijkheid, de verlangens en de wil van het Indonesische volk. Monnikendam voegde daarom hun ‘stem’ alsnog toe, in de vorm van gedichten. Zoals dit gedicht: „Honger is als een sluwe zwarte kraai/ Honger is als de duivel die preekt over dictatuur/ Miljoenen kraaien zijn donkere wolken/ Zij stelen mijn ziel/ Kraaien zijn angstaanjagend/ Hoop is opstand voor arme mensen.”
Lang heeft Nederland gedaan of het niet wist van mensenrechtenschendingen in Oost en West
Was het anachronistisch van Monnikendam zijn kennis van nu erin te vervlechten? Hij illustreerde wat de Nederlandse kolonialen verzwegen, maar wel degelijk wisten, over honger (de gefilmde gaarkeukens) en uitbuiting (soms vijftien uur per dag werken, kinderarbeid). Over de grote opstanden van nationalisten, communisten en moslims voor zelfbestuur (bewegingen die bloedig werden neergeslagen). Maar dat laatste filmden de makers niet.
De heersende Nederlandse normen in die tijd vloeiden voort uit een door militairen ondersteund agro-industrieel systeem, gebaseerd op racistische uitbuiting van inheemse mensen en natuur. Dat de mores van de kleine groep witte Nederlandse machthebbers van enkele honderdduizenden overheersend werden, kon alleen omdat zij gewelddadig waren opgelegd aan een grote meerderheid van het land van 60 miljoen Indonesiërs.
Indonesiërs verzetten zich waar ze konden tegen het Nederlands kolonialisme, vanaf het begin van de bezetting. Waarom worden hun normen niet gezien als geldend in die tijd? Hun visie buiten beschouwing laten is een echo van de houding van de Nederlandse koloniale minderheid die hun het zwijgen oplegde.
Verlichtingsidealen
Wat ook buiten het huidige debat is gebleven is beoordeling op basis van de eigen morele maatstaven van toen. Het kolonialisme nam een vlucht vanaf de zeventiende eeuw. De periode van de Verlichting die op die eeuw volgde, leidde tot een rationele ideologie van gelijkwaardigheid: alle mensen waren gelijk geboren en humaan. Die idealen vielen moeilijk te rijmen met de praktijk van uitbuiting van anderen, en dat vroeg om een ideologische oplossing. Schrijver Kenan Malik noemt dat in zijn recente boek Not so Black and White de paradox van gelijkheidsideologie. Er werden racistische geitenpaadjes bedacht om het winstgevende kolonialisme te behouden: sommige groepen gedoemde gekleurde mensen moesten het werk van edeler witten doen.
De Verlichte ideeën kregen in westerse landen wel vorm, eind 19de en begin 20ste eeuw bijvoorbeeld met wetgeving gericht tegen uitbuiting van arbeiders. De eerste Nederlandse sociale wet werd in 1874 aangenomen, het zogenoemde ‘Kinderwetje van Van Houten’ tegen kinderarbeid. Maar menselijkheid hield op aan de Nederlandse grens. Ook al was er een kleine groep die de hypocrisie aan de orde stelde, zoals de schrijvers Multatuli of Du Perron. Politici in parlement en regering in Nederland waren ook bekend met werk van eerdere schrijvers en denkers, die erop wezen dat mens en natuur gerespecteerd dienden te worden, zoals Spinoza, Hugo de Groot, Diderot, Schopenhauer en Goethe. Ook de strenge christelijke moraal doordrong mensen ervan hoe ze een naaste moesten behandelen: als zijzelf. Maar kolonialen verzonnen uitvluchten waar ze zelf in gingen geloven.
Lees ook dit opiniestuk: Indonesië-oorlog mag geen folklore worden
Niet houdbaar
Lang heeft Nederland gedaan of het niets wist over mensenrechtenschendingen in Oost en West. Niet houdbaar; de Heren Zeventien berispten Coen aanvankelijk niet voor niks. Ze hadden hem ook kunnen ontslaan – met de normen van tóen. Vervolgens hanteerden regeringen het standpunt van verjaring. Ook dat was niet houdbaar toen nazaten uit de Oost en de West zich roerden. En dan heerst nu nog steeds het adagium van ‘de normen van toen’, passend in de zwijgcultuur rond het kolonialisme. Nederland wil nog steeds geen volledige rekenschap afleggen. Niet in woord, en niet met geld.
Dat moet aan de kaak worden gesteld. Op grond daarvan kunnen we onze koloniale voorouders ter verantwoording roepen. Bovendien kunnen we alleen dan ervan leren en niet in dezelfde fouten vervallen. Verrijking door een kleine minderheid, uitbuiting en schade van de aarde en klimaat, ontmenselijking van migranten, gepaard met geweld. Komt dat niet bekend voor?